De wereld op de foto
Reizen van Lione en Rene Kolsteren
Voor foto's van deze reis: renelione.magix.net
Vooraf
De wereld is momenteel aan grote, heftige en snelle veranderingen onderhevig. Dit heeft ook gevolgen voor reizen. Door de pandemie van begin 2020 tot 2022 kon in het geheel niet gereisd worden. Maar ook opstanden en oorlogen kunnen het reizen plotseling niet mogelijk of althans heel moeilijk maken. Zo schrijf je in 2010 een positief verhaal over Myanmar (het gaat voorzichtig ietsje beter in het land, en het land wordt geopend voor toeristen), zo is dat dertien jaar later helemaal anders. In 2023 is de situatie zo dat de coup van het leger (altijd waren ze feitelijk al aan de macht) een drama veroorzaakt voor het land en zijn bewoners, die zwaar onderdrukt worden. Reizen is af te raden of onmogelijk, er woedt strijd tussen etnische groeperingen en het leger (b.v. in Shan waar ook Kalaw en Inle Lake zich bevinden). Moslims worden verdreven, vermoord of vervolgd. In Mandalay en Yangon is een zeer grote kans op bomaanslagen. Rakhine is gesloten en in Mrauk U kun je met geen mogelijkheid komen. Plaatsen waar wij destijds aangename ervaringen hadden. Kortom, het land is – na even open geweest te zijn – weer gesloten.
Onderstaand verhaal is dan ook te lezen als een verhaal over de situatie eind 2010, een situatie die destijds hoopvol was, maar die er niet meer is. Over hoe het was, en over hoe het ooit misschien weer zal kunnen zijn.
4 november 2023
MYANMAR
INLEIDING


YANGON




Naar de Shwedagon Pagode, een icoon van Yangon en eigenlijk van heel Myanmar, ga je bij voorkeur tegen zonsondergang. Dit prachtige complex ligt op de heuvel Singuttara, even buiten het centrum. We lopen op de weg er naar toe. Vóór ons 220 treden omhoog langs een overdekte trap, aan weerszijden waarvan handelaars en winkeltjes zitten. Jongetjes met plastic zakken (om je schoenen in te kunnen opbergen) komen op ons af: “Money, money” roepen ze. Datzelfde zegt een vrouw even verderop, die ons duidelijk maakt dat we onze schoenen bij haar moeten inleveren, anders kunnen we niet verder. Even twijfelen we. Al gauw beseffen we dat ze gewoon wat wil verdienen, maar dat de schoenen overal langs de trap kunnen worden neergezet zonder dat je er iemand voor hoeft te betalen. Je zult ze in dit land altijd weer terugvinden. Diefstal is hier een onbekend fenomeen.




Het valt ons op dat in dit arme land zo ontzettend veel geld wordt uitgegeven aan het onderhoud van de ontelbare pagodes en tempels. We lopen weer het rondje om de pagode heen. Op het terrein weer overal tempels en altaartjes. Als ik toevallig mijn portemonnee open om voor de zoveelste keer een “kleine (maar verplichte) donatie” te geven aan de tempel staat er meteen een monnik voor me. “Money money”. Dat monniken bedelen is nieuw voor mij. Je zou wat nederigheid verwachten van monniken, maar de tijden veranderen ook hier blijkbaar. De nood is overal hoog. Er wordt opvallend veel gebedeld hier, en we zijn snel een aardig bedrag kwijt, voordat we besluiten dat we toch maar wat strenger moeten worden. De sfeer in deze heiligdommen is losser dan bv. in christelijke kerken. Alles en iedereen, inclusief de dieren, loopt hier, er wordt gehandeld, mensen bidden voor de altaartjes, ze offeren maar maken ook grapjes en lachen. Het is warm vandaag, zeker als we bij het Ambawzathardi Golden Palace aankomen. In de buurt ligt het Maha Kalyani Simalklooster. Er is weinig te beleven. Er hangt een lome sfeer. Een paar jonge monniken wassen hun eetgerei. We wandelen over het kloostercomplex, waar weinig leven te bespeuren valt. Dit land telt enorm veel monniken, geschat wordt een half miljoen. En ze staan in hoog aanzien. Tijdens onze lunch in een nabijgelegen restaurantje gaat het gebedel gewoon door. Er komen zo weinig toeristen, dat de enkeling die hier wel komt niet wordt ontzien. De mensen hebben honger en zeggen dat ook. Ze verontschuldigen zich niet voor hun onophoudelijke gebedel. Er is geen andere optie, ze moeten wel.



Het “Klooster van de springende katten” lijkt door zijn naam méér dan het is. Het verhaal wil dat iemand voor de Lonely Planet aan het werk was en bij toeval hier terecht kwam. De zich vervelende monniken waren katten gaan trainen in het springen door een hoepel. De journalist gaf het klooster de naam van deze springende katten, en nu is het een min of meer officiële naam. Er wordt weinig gesprongen in het klooster, de katten liggen uitgeteld ergens op de vloer. Het klooster is echter erg fraai en zeer de moeite waard. Indein is dat ook. Het dorpje, dat iets van de zuidkant van het meer af ligt, heeft een relaxte sfeer en herbergt op een heuvel even buiten het dorp ruim 1000 half vervallen ruines. Het doet in de verte aan Angkor Wat denken: boomstronken en –takken groeien langs en door de ruines heen, veel pagodes zijn bijna overwoekerd en er heerst een bijna mystieke sfeer. We wandelen terug door het bamboebos, langs de rivier. Inle maakt indruk op ons: de sfeer is bijna idyllisch te noemen.
De volgende dag varen we naar het zuiden, richting Loikaw. We bevinden ons vandaag in centraal Myanmar. In dit gebied is alles nog oorspronkelijk gebleven. Het zal er honderd jaar geleden niet anders aan toe zijn gegaan dan vandaag. Hier moet werkelijk niets veranderd zijn. Slaperige dorpjes aan het water, waar we traag aan voorbij glijden. Veel bootjes en bedrijvigheid op het water, bamboebossen, rijstvelden. Op de achtergrond van dit idyllische rivierlandschap de altijd wazige blauwachtige bergen. En overal die opgestoken vriendelijk zwaaiende handen. Zonder uitzondering. Hier groet men elkaar en iedereen die langs komt. Dit is het meest vriendelijke, zachtaardige volk dat ik ken. Het water is hier van levensbelang. Alles speelt zich af op en nabij het water. Dat maakt een boottochtje tot een waar kijkspektakel.
Sinds kort is het gebied niet langer afgesloten voor buitenlandse bezoekers. Niet dat dit prachtige landschap nu zoveel te verbergen had waar wij, westerlingen, absoluut geen kennis van zouden mogen nemen. Het is in wezen niet anders dan het omringende land waar buitenlanders wel mochten komen, maar vanwege de afsluiting is het nog wel een stuk authentieker gebleven. De werkelijke reden om dit gebied tot een verboden gebied te verklaren was de onrust in dit gebied, het verzet tegen het regime. De Pa O die hier wonen hebben niet zoveel met de centrale regering. Nooit gehad. Het regime had hier lange tijd dan ook niet zo veel te vertellen. De Pa O voelen zich autonoom. Geen bemoeienis van wie dan ook. De streek wordt vandaag de dag nog steeds gecontroleerd door de Pa O. Maar wat de Pa O betreft zijn we hier welkom. Het risico op schermutselingen wordt vandaag blijkbaar niet als al te groot ingeschat.















We rijden vroeg over de nieuwe brug het chaotische Mandalay uit. De sfeer verandert van het ene op het andere moment radicaal: het is weer terug in de tijd. Rust. Landerige dorpen. Krakende en piepende ossenkarren. Vrouwen met manden en bossen hout op het hoofd. In een klein eenvoudig dorpscafé drinken we iets waarvan we niet weten wat het is, maar dat als koffie is besteld. Het is alsof we ons in een scène van een avonturenfilm bevinden. We zijn de enige westerlingen en worden van alle kanten bekeken, zoals wij onze ogen uitkijken en genieten van deze totaal andere wereld. Mannen in hun wikkelrokken zitten op een laag bankje rond een tafel. Wij zitten aan een andere tafel, ook op lage bankjes. Aan een derde tafel zitten monniken. Het is hier kijken, en bekeken worden. Kinderen en volwassenen staren ons langdurig aan. Wandelend door het dorp, klinkt achter donkere ramen “bye-bye” (bedoeld wordt: “hello”). Wij zien ze niet, zij zien ons wel. Monywa is een snel groeiende handelsstad, die ongeveer 135 ten westen van Mandalay ligt, aan de Chindwinnrivier. De stad, die sinds de negentiger jaren is opengesteld voor buitenlandse bezoekers, krijgt weinig bezoekers, wat zou komen door het gebrek aan accommodatie. Toch is de stad en omgeving erg de moeite waard om te bezoeken. Wat de accommodatie betreft: er zijn inderdaad maar een paar hotels. Wij logeren in het Win Unity, een uitstekend hotel, iets ten westen van de stad. Er tegenover is een erg smakelijk Chinees restaurant. Monywa is goed te doen als stop op de route Mandalay-Bagan. De weg van Mandalay naar Monywa is van goede kwaliteit.

MONYWA - PAKOKU- BAGAN
In Pakkoku stoppen we bij de rivier. Hier ligt onze privéboot klaar, die ons in enkele uren over de Ayeyerwady naar Bagan zal varen. Er heerst een gezapige, landerige sfeer als we het smalle weggetje naar de rivieroever oprijden. Niemand te zien. Maar de voor ons onhoorbare tamtam doet zijn werk uitstekend, want er ontstaat al snel een heus oploopje zodra we met onze bagage en spullen uit de auto stappen. Ineens een kluwen mensen om ons heen. Het is duidelijk: toeristen komen hier bijna niet en iedereen wil zijn graantje meepikken uit dit onverwachte maar broodnodige buitenkansje. Onze tassen worden naar de boot gesjouwd, wel zeven mensen zijn ermee bezig. Dat wil zeggen: zeven dragers (zelfs twee plastic tassen hebben ieder een aparte drager) en een veelvoud hiervan zwermt er om heen, om straks te laten zien dat ze wel degelijk ‘meegeholpen’ hebben. Zelf worden we onmiddellijk ingesloten door vrouwen en kinderen. Wat een ongelofelijke armoede. Gaten en scheuren in hun kleding. Groezelige en gekweld kijkende gezichtjes.
We stappen in het gedrang met moeite in onze boot. Een kordate dame stapt mee de boot in. Zij wil een kleedje ruilen tegen kleding. We hebben uit Nederland kinderkleding meegenomen, ze heeft goed gegokt. Ze vraagt om kleertjes voor haar dochter. Van de tevoren samengestelde pakketjes hebben we nog kleding over voor een kind van 2, een kind van 4 en een kind van 9 jaar. Nu blijken er meer dames interesse te hebben: sterker nog, zij willen allemaal wel zo’n pakketje. Kinderen van 2, 4 en 9 jaar hebben ze ook, knikken ze heftig, ook het kleine oude vrouwtje van zeker 75 jaar dat niet van mijn zijde wijkt, met een blouse die meer gaten dan stof vertoont.
Het wordt een pandemonium. Een chaos van woorden en gebaren. Afgezien van de eerste vrouw hebben de andere dames niets aan te bieden om mee te ruilen. Als Lione dan maar besluit om de kleding weg te geven, reageert de eerste dame verontwaardigd. Ze vindt het niet eerlijk, zegt ze. De andere dames hebben niets om mee te ruilen en zij moet als enige een kleedje afstaan. De kleine dingen tellen hier. Uiteindelijk besluiten we om maar gewoon uit te delen. We kunnen er door de ontstane opwinding niet meer om heen, willen we ons vege lijf nog redden. De dames zijn dolgelukkig en glimmen van oor tot oor. De eerste dame rent opgetogen de boot af, omdat zij haar kleedje kan houden. Maar hiermee is de rust bepaald nog niet teruggekeerd. Als we – voor de fooi - vragen wie onze drie tassen heeft gedragen (we rekenen de plastic tasjes met water en dergelijke niet mee), gaan zeker 12 handen omhoog. Kom daar maar eens uit. We zijn dan ook blij, dat we even later varen – het voelt als een narrow escape - en er weer rust is.
De volgende uren genieten we van de stilte op de traag stromende brede rivier. We hebben weer nieuwe energie opgedaan om de volgende uitdaging aan te kunnen: Bagan, dat nu in zicht komt. En voor ‘Bagan’ komt een kleine boot met twee vreemdelingen in zicht. Op de kade worden slapende koetsiers en taxichauffeurs wakker. Onder de schaduwrijke bomen luierende mannen en vrouwen staan op. Iedereen neemt snel zijn of haar positie in. Wij ook. We zijn er weer helemaal klaar voor.
BAGAN
Bagan is misschien wel de grootste toeristische attractie van Myanmar, en dat is niet zonder reden. In een droge vlakte, slechts begroeid met wat palmen, strekt Bagan zich over een oppervlakte van 40 km2 uit. De vlakte is bezaaid met meer dan 2.200 pagodes, kleine en grote. Bagan is het grootste Boeddhistische ruinegebied ter wereld en onmiskenbaar één van de indrukwekkendste plaatsen van Zuidoost Azië. Misschien wel van heel Azië. Bagan was vanaf 1100 zo’n twee eeuwen lang één van de machtigste rijken van Azië en waarschijnlijk ook de grootste stad. De houten huizen zijn in de loop van de eeuwen uiteraard allemaal verdwenen, maar wat rest aan pagodes en tempels, zo ontelbaar veel, is adembenemend.
Wij hebben het geluk om in Bagan Koelin tegen het lijf te lopen. Koelin heeft een horsecart. Het is zijn bron van inkomsten. Op onze vraag wat zijn tarief is voor een rondrit antwoordt hij verlegen en bescheiden dat hij dat aan ons overlaat. Hoe lang willen wij? Koelin begrijpt precies wat wij willen. En dat is niet het standaardrepertoire Bagan. Wij willen stoppen, waar anderen dat niet doen, en omgekeerd. Wij willen vooral de tijd hebben aan onszelf en voor de niet voor de hand liggende plekken. En dus rijdt Koelin ons rond, stopt op plaatsen waar hij anders niet stopt, en omgekeerd. Hij wacht rustig, desnoods een uur, totdat wij weer uit een tempel gekropen komen. Hij rijdt rustig, en stopt zonder morren op ons commando voor een fotoshoot. Wat hij vaak moet doen. Koelin is een vriendelijke rustige man. Een man naar ons hart.
.
Het is bijna avond als we de terugweg naar Old Bagan aanvaarden. De duisternis valt, zoals overal in de tropen, snel in. De omgeving vervaagt binnen een paar minuten. Het opdwarrelde stof boven deze vlakte is al snel niet meer te zien. Een verkoelend windje steekt op. Met een lekker gangetje sjokt ons paard voort over de mulle zandpaadjes. De tempels, de stupa’s en pagodes worden silhouetten, beschenen door een halfwassen maan. Soms verdwijnt de maan achter de silhouetten van de tempels, achter de donkere bomen, maar altijd komt hij weer tevoorschijn en reist met ons mee. In hetzelfde tempo. Een onvoorstelbaar gevoel van genot en geluk neemt bezit van ons. Wat is dit onaards mooi.
We zijn zo tevreden over onze eerste dag met Koelin, dat we de volgende dag weer met hem meegaan. We rijden naar een ander deel van de vlakte en belanden zo in de middag in het dorpje Minnanthu. Een klein typisch Birmees plattelandsdorp, waar de tijd honderden jaren stil gestaan lijkt te hebben. “Koelin, stop!” roepen we, want als we ergens gek op zijn is het op dorpjes waar je als enige toerist heerlijk rustig kunt rondwandelen, genietend van het authentieke.
Een meisje komt enthousiast naar ons toe rennen. “Hello” roept ze vriendelijk. Ja hoor, natuurlijk mogen we hier rondwandelen, en alles bekijken. Ze biedt, vrolijk doorkwebbelend, aan om met ons mee te lopen. Ze zal ons alles vertellen. En dat doet ze, met verve. We zien de huizen en de mensen van het dorp, haar eigen huis. Wat een leuk onthaal. En wat spontaan dat we hier zo maar mogen rondkijken, terwijl we toch vreemdelingen zijn. We boffen maar, vinden we. Vóór haar huis zit Oma. Oma is 82 jaar en geniet van een enorme sigaar. We mogen Oma best op de foto zetten, zegt ze. En dat doen we. Oma poseert gewillig, verwoed trekkend aan haar reuzensigaar. Dan nadert het einde van de spontane rondleiding. Tijd voor de ‘beloning’. Ze vraagt ons om make-up spulletjes, maar die hebben we niet meer. Alles is al weggegeven. We geven haar geld, maar het valt haar tegen. Geld is leuk, maar als je er niet de spullen voor kunt kopen die je wilt, gewoonweg omdat ze er niet zijn, is dat niet waar ze op had gehoopt. Teleurgesteld loopt ze weg. Wij lopen naar onze horsecart. Op dat moment verschijnen er zowaar twee andere toeristen. We dachten in een onontdekt achterafdorpje te zijn beland, maar blijkbaar hebben deze twee het ook weten te vinden. Het gezicht van het meisje klaart op. Ze loopt op de toeristen af, even enthousiast als ze op ons kwam aflopen. “Hello” horen we haar nog zeggen.
Bagan, we hobbelen twee dagen door de vlakte, we zien de meest indrukwekkende tempels, en we genieten op de top van de pagodes twee avonden lang van een ongelooflijk sfeervolle en kleurrijke zonsondergang. Het is niet overdreven te stellen dat het hier wel een andere planeet lijkt. Een onaardse beleving, zeker als we in het licht van de volle maan over de rulle zandpaadjes langs de silhouetten van de eeuwenoude tempels rijden.
In Bagan zien we wat meer toeristen, vooral Aziaten. Dit icoon van Myanmar heeft in ieder geval niet te lijden onder het sterk teruggelopen bezoekersaantal. De vele verkopers overtreffen de toeristen in aantal. Je moet tientallen keren deze verkopers van je afschudden voordat je rustig kunt rondkijken. Maar dan is het ook echt genieten. ’s Avonds eten we bij het vegetarische restaurant The Moon. Het ligt bij de Anandatempel, nog nèt voor de stadspoort van Old Bagan. Wij kunnen dit restaurant bijzonder aanraden!
RAKHINE
In het uiterste zuidwesten van Myanmar ligt de staat Rakhine, ingeklemd tussen ontoegankelijke bergen in het noorden en een smalle kuststrook in het zuiden. De Rakhine zijn een eigenzinnig volk en voelen zich niet zo Birmees. Omgekeerd kijken ook de Birmezen niet altijd positief tegen dit volk aan. Het zijn van oorsprong Tibetanen, maar er wonen vandaag de dag ook veel moslims uit buurland Bangla Desh, dat aan Rakhine grenst. Het kost wat moeite om hier te komen. De gemakkelijkste weg is per vliegtuig. We vliegen eerst naar Ngapali Beach, waar we in een schitterend resort aan het strand vijf ontspannen dagen hebben.
De sfeer en ons verblijf hier is geweldig. We zitten in het Amata Resort en Spa, en we kunnen het gerust luxe en comfortabel noemen. Het personeel is ongelooflijk aardig en klantgericht. Aan het strand zien we de locals voorbijkomen. Ze sjouwen met van alles: grote fruitmanden, bossen hout om straks te kunnen koken. Het dwingt respect af: vrouwen sjouwen met een ongelooflijk zware vracht op hun hoofd, kilometers lang. In de omgeving is het heerlijk wandelen: stille vissersdorpjes, waar de sfeer relaxed is. Het was het ultieme, maar blijkbaar onontdekte paradijs, want we hebben er nauwelijks gasten gezien. Dat verbaasde ons, want het was er onvoorstelbaar mooi, rustig en relaxed. In de omgeving was het heerlijk wandelen door de stille landerige vissersdorpjes. En nu begint het meest avontuurlijke deel van onze reis. We zijn er klaar voor.
We vliegen naar Sittwe, niet ver van de grens met Bangla Desh. Sittwe is een vrij grote stad, maar dat zie je er niet zo vanaf. In de hoofdstraat is het een drukte van belang, maar je ziet er bijna geen auto’s. Hier is het stadsbeeld nog authentiek: tuktuks, fietsen met bakjes voor het vervoer van spullen en mensen, en een traditioneel geklede bevolking. Het doet hier inderdaad aan Bangla Desh denken. We logeren in één van de weinige hotels van de stad. Niet bepaald modern en comfortabel, maar we hebben weinig keuze. We wandelen ’s avonds wat door de hoofdstraat. De sfeer is levendig. Mensen op straat reageren, afgezien van een enkele bedelaar, niet op ons. Hier komen geen toeristen, en de mensen hier lijken ze ook niet echt interessant te vinden.
Sittwe is geen doel op zich. Het is een wat haveloze en arme stad, het ligt geïsoleerd en jarenlang was de stad zo ongeveer van de buitenwereld afgesneden. Nog altijd kun je er alleen door de lucht komen. Er heerst een sfeer van een dorp en van lang vervlogen tijden, en er zijn geen bezienswaardigheden die de moeite waard zijn. Het is een noodzakelijke stop op de route naar Mrauk U, wat dieper het binnenland in. Mrauk U is een kleine plaats in opkomst, vanwege de vele Boeddhistische ruines die ook hier weer te bezichtigen zijn. Een boottocht van zes uur vanuit Sittwe brengt ons er heen.
MRAUK U/CHIN
Na vertrek van de bedrijvige kade in Sittwe varen we de Kaladanrivier op, die hier vele kilometers breed is. Na enige tijd versmalt de rivier zich tot ruim 1 kilometer breed. We zitten op een oude privéboot en net als we ons afvragen of deze gammele schuit het wel gaat halen, zien we een andere boot stil liggen op de rivier. Drie Amerikaanse toeristen stappen over op onze boot, hun boot heeft het opgegeven. Het is een genot om door dit afgelegen land te varen. Slaperige dorpjes, waar kinderen behendig over de steile gladde rivieroevers naar beneden rennen om naar ons te zwaaien, waar vrouwen de was doen en verder niet veel gebeurt. Hier is in honderden jaren nagenoeg niets veranderd. Er staat een fors windje en voor het eerst in dit land hebben we het echt koud. Er is behoorlijk wat golfslag, maar als we een zijtak van de rivier opvaren wordt het rustiger en het landschap nog idyllischer. Iedereen op de oever zwaait naar ons. Het is hier groen en aan de horizon doemen de ruige bergen van de Chinstaat, ons eigenlijke reisdoel, op.
Mrauk U was vroeger de hoofdstad van de staat, een belangrijke stad. Maar die tijden zijn allang voorbij en tegenwoordig is het een klein, erg arm ogend, dorpje, dat veel mooie bezienswaardige tempelruïnes heeft, die verspreid door het dorp overal op groene heuvels staan. Natuurlijk gaan we die zien en ’s middags is ons doel het 8 km verderop gelegen dorpje Vesali. Er zou hier een festival zijn, hebben we gehoord, en omdat we niet weten wat we ons hierbij moeten voorstellen is onze nieuwsgierigheid gewekt. Met een jeep hobbelen we een wel erg slechte weg. Onze ingewanden en ruggen krijgen het stevig te verduren en over de acht kilometer doen we drie kwartier. Dat kun je eigenlijk beter lopen, bedenken we ons achteraf. Bij het “festival” aangekomen zien we een klein tempeltje waar een monnik onophoudelijk en in rap tempo Boeddhistische gebeden door een microfoon heenjaagt, gadegeslagen door een groepje mannen dat wel een soort bingo lijkt te spelen. Onze chauffeur zegt: “Niet goed. Verderop: lots of people”.
En inderdaad, een paar kilometer verderop is het een drukte van belang. Bijna file en vastlopend verkeer. Er is een groot festivalterrein met vele kraampjes, een worstelwedstrijd, een volleybalwedstrijd en vooral: veel locals. Het is weer zien en gezien worden, want we zijn alweer de enige buitenlanders hier. De middag vordert en de rook, het stof, de dampen, de hitte en de ondergaande zon creëren een bijzondere, bijna onwerkelijke magische sfeer boven het hectische festivalterrein.
Het is drie uur varen naar de Chindorpen die we de volgende dag gaan bezoeken. De Chin is een bergstam, die afgelegen leeft op een nog traditionele manier. Oudere vrouwen hebben hier nog gezichtstatoeages, in de vorm van een spinnenweb. Mogelijk werd dit gedaan om ze onaantrekkelijk maken voor mannen van andere stammen, zodat het risico op ontvoering werd weggenomen. Tegenwoordig is het verboden.
straatbeeld Mrauk u





Eén van de dames vaart een stuk met ons mee, om in het volgende dorp op de markt haar spulletjes te verkopen. Ze is zichtbaar blij met de lift en geniet van het korte boottochtje. Ik zie ineens geen toeristische attractie meer, maar een doodgewone bejaarde vrouw die hard aan het werk moet voor haar verdiensten. Ze glimlacht naar ons. Heel even. Als het bootje even later aanlegt, springt ze soepel uit de boot de oever op. De laatste tattooed lady verdwijnt uit ons gezicht. Binnenkort zijn de spinnenwebvrouwen er niet meer. Erg is dat niet. Ook tradities verdwijnen, het is een wetmatigheid waar geen ontkomen aan is. Nothing lasts forever but the earth and sky. De anderhalf miljoen Chin zullen er nog wel even zijn. En daarmee ook hun traditionele geïsoleerde bestaan. De moderne tijd heeft hen nog niet kunnen achterhalen. De oranje zon staat al laag en er steekt een lauwwarme bries op. Door het vredige en verstilde landschap varen we terug naar 2010.

We varen weer drie uur terug naar Mrauk U, zes uur terug naar Sittwe en we vliegen in twee uur tijd naar Yangon. Terug in de bewoonde wereld. Onze hotelkamer heeft een schitterend uitzicht op de Shwedagonpagode, die zeker ’s avonds prachtig glanst en glimt. De gordijnen zijn niet dicht geweest.
Op een uurtje rijden van Yangon ligt Kyauktan, dat door toeristen nauwelijks wordt bezocht. Misschien omdat het vrij onbekend is of omdat men tijd te kort heeft. Toch is het Kyauktan tempelcomplex, dat idyllisch midden in de Bagorivier is gelegen, de moeite waard. Zeker in de maand december, als het “donation-time” is. Ofwel: in deze maand komen talloze pelgrims en monniken naar dit eilandje om te offeren. En laat het nu net (nog) december zijn vandaag!
Als we aan de oever van de rivier komen worden we overdonderd door een hectisch gebeuren: honderden, zo niet duizenden pelgrims wachten op het bootje om naar de overkant gebracht te worden. Verkopers van wierook, bloemen en visvoer (er zwemmen enorme meervallen om het eilandje heen, die gevoerd kunnen worden) dringen zich door de menigte heen. Het lukt ons met hulp van onze chauffeur om een plekje in één van de gammele bootjes te bemachtigen, en in twee minuten worden we naar de overkant gevaren. Trappen vanuit het water (deze zijn door het water en modder erg glad) leiden ons naar het fraaie tempelcomplex. Al wandelend over het eilandje proeven we de bijzondere, speciale devote sfeer. Het eilandje is volgebouwd met Boeddhistische bouwwerken, het een nog mooier dan het andere. De sfeer is gezellig, vredig en relaxed. Monniken lachen, maken graag een praatje met ons en gaan met ons op de foto. Kortom, het is hier prima en gezellig vertoeven tussen de vele locals, voor wie dit ook een bijzonder uitje is.
Op de terugweg naar Yangon (dat 40 km noordelijker ligt) bezoeken we halverwege in de - verder niet interessante - stad Thanlyin de Kyaik-kauk-pagode. Hij lijkt op zijn grotere broer, de Shwedagon in Yangon. Twee enorme leeuwen bewaken de trap. Er is een lift omhoog, iedereen loopt er zo naar binnen, maar als wij er aan komen lopen wordt ons daarvoor een paar dollar gevraagd. Je bent tourist of niet. Ons geld is op, we hebben genoeg besteed. We lopen de lange trappen naar boven, ondanks de klamme hitte.
En zo eindigt onze bijzondere rondreis van bijna een maand door dit bijzondere land. Het is een gemakkelijk te bereizen land (hoewel het aan te raden is van te voren wat transfers, zoals vluchten of taxiritten te regelen) en overal heb je het gevoel dat je meer dan welkom bent. Tel daarbij op de vriendelijkheid van de bevolking, die zijn gelijke bijna niet kent, de gemoedelijke sfeer, de oorspronkelijkheid van het land en de prachtige tempels en natuur, dan zien wij geen reden om niet te gaan. “Tell your people to come; we need them” hebben verschillende mensen tegen ons gezegd. Bij deze.